Het Besturende Lichaam  -- hoofdstuk 3
	
	
	
	De 
	bovenstaande uitspraak van Paulus kwam herhaaldelijk in mij op in 
	de periode van negen jaar waarin ik deel uitmaakte van het Besturende 
	Lichaam van Jehovah's Getuigen. Ik zou willen dat alle Jehovah's Getuigen 
	eens zouden kunnen ervaren wat het betekent hiervan deel uit te maken. 
	Misschien dat zij dan in staat zijn te begrijpen wat met woorden alleen niet 
	over te brengen is.
	
	
	
	
	Om duidelijk te maken wat het Besturende Lichaam is: Jehovah's Getuigen 
	geloven dat Christus Jezus zijn gemeente voedt en bestuurt door middel van 
	een "getrouwe en beleidvolle slaaf"-klasse. Deze klasse is samengesteld uit 
	een "overblijfsel" van de 144.000 personen die gezalfd zijn als erfgenamen 
	van zijn hemelse koninkrijk.1
	
	
	Van deze klasse 
	treedt echter een zeer klein aantal personen op als Besturend Lichaam, dat 
	de bestuurlijke aangelegenheden vervult voor de circa 8700 hedendaagse 
	"gezalfden" waaruit het is genomen, maar ook voor de circa vijf miljoen 
	andere personen die zich bij de gezalfden hebben aangesloten en niet als 
	"hemelse erfgenamen" worden gezien.
	
	
	Voetnoot 1:  De 
	uitdrukking "getrouwe en beleidvolle slaaf" komt uit Jezus' gelijkenis in 
	Matthéüs 24:45-47; 
                    
	het getal 144.000 uit Openbaring 7:4 en 14:3.
	
	
	
	
	Toen ik in 1971 lid werd van het uit elf leden bestaande Besturende Lichaam2 
	(dit aantal groeide in 1977 uit tot achttien en ligt heden ten dage op 
	tien), leek dit mij een enorme verantwoordelijkheid. De vergaderingen vonden 
	wekelijks plaats, en nadat ik er een paar had bijgewoond bleek dat het er 
	heel anders toeging dan ik had verwacht.3
	
	
	
	Voetnoot 2:  Op dat 
	moment hadden in het Lichaam zitting: Nathan Knorr, Fred Franz, Grant Suiter, 
	Thomas Sullivan,
                    
	Milton Henschel, Lyman Swingle, John Groh (tevens de bestuursleden van het 
	Wachttorengenootschap) en
                    
	verder William Jackson, Leo Greenlees, George Gangas en Raymond Franz. 
                    
	Inmiddels zijn overleden: Sullivan, Groh, Knorr, Jackson, Suiter, Greenlees 
	en Fred Franz.
	
	Voetnoot 3:  Het Besturende Lichaam komt iedere woensdag in 
	voltallige zitting bijeen.
	
	
	
	
	Kort tevoren was een regeling ingegaan waarbij het voorzitterschap 
	rouleerde. Vice-president Fred Franz was dat jaar voorzitter. De president 
	van de corporatie, Nathan Knorr, bepaalde echter wat raadzaam was om met het 
	Lichaam te bespreken. Over het algemeen was het pas staande de vergadering 
	dat wij kennis namen van de zaken die besproken moesten worden. Een aantal 
	weken lang behelsden deze bijeenkomsten niets anders dan het doornemen van 
	lijsten waarin reizende vertegenwoordigers in de verschillende landen werden 
	voorgedragen. Hierbij werden naam, leeftijd, doopdatum, of de persoon wel of 
	niet tot de "gezalfden" behoorde en het aantal jaren volle-tijddienst 
	voorgelezen. In bijna alle gevallen waren het slechts namen voor ons; zelden 
	kenden wij de mensen om wie het ging persoonlijk. Nadat wij geluisterd 
	hadden naar het oplezen van dergelijke lijsten afkomstig uit Suriname of 
	Zambia of Sri Lanka, was het dus de bedoeling dat wij over de aanstelling 
	van deze mensen stemden. Ik herinner mij dat Thomas Sullivan (gewoonlijk 
	"Bud" genoemd) destijds ruim tachtig was. Hij was bijna blind en had een 
	zwakke gezondheid. Regelmatig viel hij tijdens de vergadering in slaap en 
	wij vonden het een beetje gênant om hem wakker te maken en hem te vragen 
	zijn stem uit te brengen over zaken die aan hem voorbijgegaan waren. Soms 
	duurde de hele vergadering maar kort. Van één ervan kan ik me nog herinneren 
	dat deze, inclusief het openingsgebed, slechts zeven minuten duurde.
	 
	Van tijd tot 
	tijd bracht president Knorr wat "probleemcorrespondentie" mee waarin het 
	ging om het gedrag van individuele Getuigen. Het Lichaam moest dan beslissen 
	welk standpunt er ten opzichte van deze personen moest worden ingenomen. 
	Betrof het gedrag dat om uitsluiting vroeg, mildere maatregelen, of moest er 
	niets ondernomen worden? In die tijd (en dat was zo tot 1975) moesten alle 
	beslissingen unaniem genomen worden. Na discussie werd er een motie 
	opgesteld en als men het over de formulering ervan eens was vroeg de 
	voorzitter ons de handen op te steken. Wanneer de stemming niet unaniem was 
	doordat zo nu en dan sommigen een motie niet steunden, werd er doorgaans 
	naar een compromis gezocht dat wél unaniem aangenomen kon worden. Onder 
	dergelijke omstandigheden spreekt het vanzelf dat men een zekere druk voelt 
	om zich naar de meerderheid te richten om niet uit de toon te vallen. Er 
	waren stemmingen waarbij ik mijn hand niet opstak, maar in de regel sloot ik 
	me bij de meerderheid aan. In de weinige gevallen waarin mijn tegenstem 
	ertoe leidde dat iemand een compromisvoorstel deed, stemde ik gewoonlijk 
	dáármee in en koos ik de zijde van de meerderheid, zelfs als het voorstel 
	mij ook niet geheel juist leek. Het leek noodzakelijk om zich bij de 
	meerderheid aan te sluiten wanneer een zaak beslist móést worden en het de 
	bedoeling was knopen door te hakken in plaats van op een patstelling uit te 
	komen. Er begonnen echter kwesties aan de orde te komen die dit steeds 
	moeilijker voor mij maakten.
	
	
	Naarmate de weken voorbijgingen werden er discussies gevoerd over 
	onderwerpen als de vraag of een vader ouderling kan zijn als hij toestaat 
	dat zijn zoon of dochter al op achttienjarige leeftijd trouwt, of iemand 
	geschikt is om ouderling te zijn als hij goedkeurt dat zijn zoon of dochter 
	een hogere opleiding volgt 4, 
	of iemand geschikt is om ouderling te zijn als hij onregelmatige diensten 
	heeft en soms gemeentevergaderingen mist, of ouderlingen indirecte bewijzen 
	van overspel dan wel de bewering van een vrouw dat haar man overspel aan 
	haar bekend heeft, kunnen accepteren, en of op grond hiervan voldoende 
	schriftuurlijke basis aanwezig is om te scheiden en te hertrouwen, of een 
	scheiding schriftuurlijk aanvaardbaar is in een situatie waar weliswaar van 
	overspel sprake is, maar waar de schuldige in plaats van de onschuldige 
	partij om echtscheiding vraagt5 
	, of een scheiding die op andere gronden dan overspel is aangegaan, geldig 
	is wanneer er, nadat de scheiding is uitgesproken, bewijzen aan het licht 
	komen van overspel dat voor de scheiding is gepleegd (en wat als 
	na een dergelijke scheiding overspel wordt gepleegd?), of een 
	onschuldige huwelijkspartner die seksuele betrekkingen heeft met zijn of 
	haar overspelige partner (nadat deze daarvan bekentenis heeft gedaan), 
	daarmee het recht verliest te scheiden en vervolgens te hertrouwen, of het 
	voor een Getuige gepast is een geldboete te betalen als deze boete is 
	opgelegd vanwege een overtreding van een wet in verband met het 
	predikingswerk of vanwege het standpunt dat wordt ingenomen om aan het 
	geloof van de Getuigen vast te houden6, 
	of het juist is via het Rode Kruis voedsel te sturen of andere vormen van 
	humanitaire hulp te verlenen (waar het om ging is dat het kruis een 
	religieus symbool is, waardoor het Rode Kruis een bepaald religieus karakter 
	zou hebben; er ontstond hierover een langdurige discussie die in een 
	volgende vergadering moest worden voortgezet), of het wel juist is als het 
	Genootschap via dubieuze kanalen geld in bepaalde landen binnensluist (zoals 
	bijvoorbeeld in Indonesië gebeurde) waardoor de Amerikaanse dollar meer 
	opbrengt en wetend dat de wetten in het desbetreffende land dit niet 
	toestaan en ook of men bepaalde apparatuur in een land kan invoeren zonder 
	de hoge invoerrechten te betalen die door de wet worden opgelegd, of 
	Getuigen die bij een vakbond zijn aangesloten mogen deelnemen aan een 
	verplichte staking en of zij als alternatief voor een opdracht als stakers 
	te gaan posten, een vakbondsopdracht om schoonmaakwerk te doen in de 
	gebouwen of op de terreinen van de bond mogen accepteren, of Getuigen gehoor 
	mogen geven aan een oproep voor militaire dienst die niets anders inhoudt 
	dan het werken op de katoenvelden (dit gebeurde in Bolivia).
	
	
	Voetnoot 4:  Het 
	volgen van een hogere opleiding wordt over het algemeen afgeraden, omdat dit 
	het geloof zou
                    
	ondermijnen en immoraliteit zou bevorderen.
	
	Voetnoot 5:  Tot op dat moment gold de regel dat een echtscheiding 
	alleen schriftuurlijk juist was als de onschuldige 
                    
	partij de eiser was.
	
	Voetnoot 6:  De regel luidde dat een dergelijke boete niet betaald 
	moest worden, omdat het in deze situatie een 
                    
	toegeven van schuld zou zijn, en er daarom sprake zou zijn van een compromis 
	aangaande iemands
                    
	onkreukbaarheid. Deze regel is inmiddels gewijzigd.
	 
	
	Dit is slechts 
	een kleine greep uit de onderwerpen die gedurende de eerste twee jaren 
	waarin ik lid was van het Besturende Lichaam, werden besproken. Het effect 
	van onze beslissingen op het leven van anderen was dramatisch. In kwesties 
	van bijvoorbeeld echtscheiding fungeerden gemeente-ouderlingen als een soort 
	religieuze rechtbank. Als zij niet van de geldigheid van een echtscheiding 
	overtuigd waren, werd iemand die de scheiding toch doorzette en later 
	hertrouwde, uitgesloten.
	 
	Een kwestie die 
	hiervoor niet is genoemd, maar die tot uitgebreide discussies aanleiding 
	gaf, betrof een echtpaar uit Californië. In hun slaapkamer waren lectuur en 
	foto's over ongebruikelijke seksuele praktijken aangetroffen. (Ik herinner 
	mij niet dat ons werd verteld hoe degene die dit had gemeld eigenlijk 
	toegang had gehad tot de slaapkamer van het echtpaar.)
	
	
	Onderzoek en ondervraging door de plaatselijke ouderlingen bevestigden dat 
	het echtpaar er andere manieren van seksuele omgang op nahield dan alleen 
	genitale gemeenschap7 De 
	ouderlingen richtten zich schriftelijk tot Brooklyn en het Besturende 
	Lichaam moest beslissen of er actie tegen het echtpaar moest worden 
	ondernomen, en zo ja, welke.
	
	
	Voetnoot 7:  In een artikel in De 
	Wachttoren van 1 april 1970 (blz. 221) werd voor het eerst de aandacht 
	gevestigd op
                    
	dergelijke vormen van seksuele omgang, waarbij deze vrij uitvoerig aan de 
	orde kwamen. Dit maakte
                    
	ouderlingen ongetwijfeld gevoelig voor meldingen van dergelijk gedrag en was 
	zeer waarschijnlijk de directe
                    
	aanleiding voor déze melding van de slaapkamergeheimen van mensen.
	
	
	Tot op het moment dat de brief die ochtend aan ons werd voorgelezen, had 
	niemand van ons, behalve de president, gelegenheid gehad om over de kwestie 
	na te denken. Toch werd binnen een paar uur het besluit genomen dat het 
	echtpaar moest worden uitgesloten. Daarna werd dit als een officiële 
	gedragsregel gepubliceerd die van toepassing was op iedereen die zich tóch 
	aan dergelijke praktijken overgaf.8
	
	
	
	Voetnoot 8:  Zie De Wachttoren 
	van 15 februari 1973, blz. 126 en 127 en The Watchtower van 15 november 
	1972, 
                    
	blz. 703 en 704.
	
	
	Het gepubliceerde materiaal werd op een dusdanige wijze begrepen en 
	toegepast, dat huwelijkspartners zich in het algemeen verplicht voelden de 
	ouderlingen in te lichten als dergelijke praktijken in hun huwelijk 
	plaatsvonden of zich aan het ontwikkelen waren, hetzij met wederzijdse 
	instemming, hetzij op initiatief van een van beiden. (In deze laatste 
	situatie werd er verwacht dat, indien degene die het initiatief nam niet 
	zelf de ouderlingen wilde inlichten, de ander dat moest doen.) Het nalaten 
	om met zo'n kwestie voor de dag te komen wordt over het algemeen gezien als 
	een teken van een weinig berouwvolle houding en kan een argument zijn om 
	iemand uit te sluiten. Het geloof dat men door uitsluiting afgesneden wordt 
	van de enige organisatie waar redding gevonden kan worden, maar ook van 
	familieleden en vrienden, oefent op iemand grote druk uit te conformeren, 
	ongeacht hoe moeilijk het bekennen (of het melden) aan de ouderlingen ook 
	is.
	
	
	Het besluit van het Besturende Lichaam in 1972 resulteerde in een groot 
	aantal "rechterlijke verhoren" door meldingen en bekentenissen van 
	dergelijke seksuele praktijken. Vrouwen kwamen hierbij in pijnlijke 
	verlegenheid als zij antwoord moesten geven op vragen van ouderlingen over 
	de intieme zaken van hun huwelijksleven. Veel huwelijken waarin een van de 
	partners geen Getuige was, maakten een moeilijke periode door. In zo'n 
	situatie protesteerde de partner die geen Getuige was vaak krachtig tegen 
	wat hij of zij beschouwde als een onwettige inbreuk op de slaapkamerprivacy. 
	Een aantal huwelijken werd ontwricht en eindigde in echtscheiding.9 
	
	
	Voetnoot 9:  In een 
	memorandum aan het Besturende Lichaam, gedateerd 9 augustus 1979, verklaarde 
	een 
                    
	medewerker van het hoofdbureau die correspondentie behandelt: "Het ingenomen 
	standpunt heeft veel, 
                    
	heel veel problemen veroorzaakt, vaak wanneer er een ongelovige man [waarmee 
	wordt bedoeld: een 
                    
	man die niet bij de Getuigen is aangesloten] in betrokken was. Vrouwen 
	stonden niet toe dat zulke 
                    
	echtgenoten op die manier het voorspel met hen bedreven of weigerden op die 
	manier het voorspel met 
                    
	hun echtgenoot te bedrijven. Huwelijken zijn als gevolg hiervan verbroken."
	
	
	
	Gedurende een 
	periode van vijf jaar kwam er een ongekende hoeveelheid brieven binnen. In 
	de meeste werd de vraag gesteld of de leden van het Besturende Lichaam wel 
	schriftuurlijke gronden hadden om zich in dergelijke mate in het privé-leven 
	van anderen te mengen. Men gaf te kennen dat men moeilijk kon inzien dat de 
	argumenten die in de publicaties ter ondersteuning van het ingenomen 
	standpunt naar voren werden gebracht, steekhoudend waren. (Het belangrijkste 
	schriftgedeelte waarop men zich verliet was Romeinen hoofdstuk één, de 
	verzen 24-27, waar over homoseksualiteit wordt gesproken. Degenen die naar 
	het Genootschap schreven, wezen erop dat zij niet goed begrepen dat dit ook 
	van toepassing was op heteroseksuele betrekkingen tussen getrouwde paren.) 
	Andere brieven, meestal geschreven door vrouwen, lieten verwarring en angst 
	zien, omdat deze vrouwen onzeker waren of hun "seksuele voorspel" wel 
	geoorloofd was.
	 
	
	
	Eén vrouw zei dat zij hierover met een ouderling had gesproken en dat hij 
	haar de raad had gegeven het Besturende Lichaam te schrijven "om zeker te 
	zijn". Dus schreef zij dat zij en haar man intens van elkaar hielden. Zij 
	beschreef vervolgens een "bepaald type voorspel" dat zij gewoonlijk 
	bedreven, zeggend: "Ik geloof dat het een kwestie van het geweten is, maar 
	ik schrijf jullie om zeker te zijn." Ze besloot met:
	 
	
	
	"Ik ben vreselijk bang en verdrietig en maak me nu nog meer zorgen over 
	[mijn mans] gevoelens ten aanzien van de waarheid. Ik weet dat jullie me 
	zullen vertellen wat ik moet doen."
	
	
	In een andere typerende brief schreef een ouderling dat hij een probleem had 
	dat hij voor zichzelf opgelost wilde zien. Daarom leek het hem "het beste 
	contact op te nemen met de 'moeder' voor raad.10 
	Het betrof een seksueel aspect van zijn huwelijk. Hij schreef dat hij en 
	zijn vrouw niet goed wisten "waar de lijn te trekken tussen het voorspel en 
	de werkelijke seksuele daad". Hij en zijn vrouw zouden "elk advies naar de 
	letter opvolgen", zo verzekerde hij het Genootschap.
	
	
	Voetnoot 10:  Veel Getuigen zien de organisatie 
	als "onze moeder" omdat deze benaming in het tijdschrift 
                      
	De Wachttoren is gebruikt, zoals in The Watchtower van 1 februari 1952, blz. 
	80 en 1 mei 1957, 
                      
	blz. 274, 284 en De Wachttoren van 1 april 1994, blz. 32.
	
	
	
	
	Deze brieven 
	illustreren dat deze mensen zóver waren gekomen dat zij een blind vertrouwen 
	in het Besturende Lichaam hadden. Zij geloofden dat de mannen in dat Lichaam 
	hun konden vertellen waar de "grens te trekken", zelfs in de intieme 
	aangelegenheden van hun persoonlijke leven. Zij wilden deze grens nauwgezet 
	"naar de letter" in acht nemen.
	
	Het Genootschap 
	beantwoordde vele brieven. Als het erom ging welk seksueel voorspel verboden 
	was en welk niet, werd dikwijls gepoogd beperkte opheldering te geven (niet
	precies zeggen waar het op stond).
	 
	
	In een memo van 
	juni 1976, geschreven door een lid van de dienstafdeling van het 
	Genootschap, werd verslag gedaan van een telefoongesprek met een docent van 
	een school voor ouderlingen. De docent had gebeld naar aanleiding van de 
	problemen van een ouderling die de school had bijgewoond en die had bekend 
	dat er in zijn huwelijk bepaalde veroordeelde seksuele praktijken 
	plaatsvonden. Het memo vermeldt:
	 
	
	
	"Broeder [hier wordt de naam van de docent genoemd] besprak de kwestie 
	uitvoerig met hem om te bepalen of het werkelijk om orale gemeenschap 
	ging.... [De docent] zei hem dat hij, gezien de omstandigheden, naar de 
	andere leden van het comité behoorde te gaan. Toevallig zaten de twee andere 
	leden van het comité ook in de klas, en dus ging hij naar hen toe en sprak 
	met hen. [De docent] vroeg zich nu af wat hij verder moest doen.... Hij 
	kreeg het advies om een volledig verslag naar het Genootschap te sturen, 
	zodat hij in de toekomst in dergelijke omstandigheden instructies had om de 
	zaken af te handelen zonder dat hij hoefde te bellen."
	 
	
	Dit illustreert 
	de mate waarin ondervragingen in intieme aangelegenheden plaatsvonden en de 
	mate waarin het hoofdbureau de supervisie had op de hele situatie.
	 
	
	De een na de 
	andere brief toont aan dat de betrokken personen zich tegenover God 
	verantwoordelijk voelden om iedere afwijking van de door het Besturende 
	Lichaam vastgestelde norm aan de ouderlingen te rapporteren. Een man in een 
	staat in het middenwesten van Amerika, die bekend had dat hij de beslissing 
	van het Besturende Lichaam ten aanzien van zijn huwelijkse betrekkingen met 
	zijn vrouw had geschonden, kreeg van de ouderlingen te horen dat zij 
	hierover een brief naar het Genootschap aan het schrijven waren. Hij schreef 
	eveneens een brief. Acht weken gingen voorbij en uiteindelijk schreef hij 
	naar Brooklyn: "Het wachten, de angst en de spanning zijn bijna teveel om te 
	dragen." Hij schreef dat alle toewijzingen die hem in de gemeente waren 
	gegeven, nu waren ingetrokken, met inbegrip van het uitspreken van een gebed 
	in de gemeente, en verder schreef hij: "Bijna iedere week raak ik wel weer 
	iets kwijt waar ik zo'n dertig jaar voor heb gewerkt en gebeden." Hij drong 
	als volgt aan op een antwoord:
	
	"Ik moet zo 
	snel mogelijk van de onzekerheid af hoe ik er bij Jehovah's organisatie 
	voorsta."
	
	
	Sommige ouderlingen streefden naar een wat gematigder benadering van de 
	kwestie. Hiermee riskeerden zij een officile berisping van het hoofdbureau 
	in Brooklyn. Neem bijvoorbeeld de volgende brief:
	
	
	
	
	
	SCE:SSE4 4 augustus 1976	
	
	Het lichaam van ouderlingen van	
	
	de gemeente W.........
	
	
	
	van Jehovah's Getuigen, M.........
	
	
		p/a .....................
	
	
	
		W......... M ...............  
	
	
	
	
	Geliefde broeders,
	
	 
	
	Wij hebben een kopie ontvangen van de brief van het comité van de gemeente 
	S............ in Californië, gedateerd 21 juli, waarin zij schrijven over 
	kwesties betreffende J............
	
	
	 
	Wij willen graag weten of sommige ouderlingen in de gemeente onjuiste raad 
	hebben gegeven over kwesties die met orale seks te maken hebben. Als een 
	ouderling in de gemeente tegen getrouwde personen heeft gezegd dat het niet 
	verkeerd is wanneer zij orale seks hebben, op welke gronden werd deze raad 
	dan gegeven? Als er verkeerde raad is gegeven, laat ons dan weten of er 
	stappen zijn genomen om elk verkeerd begrip bij de personen die verkeerde 
	raad hebben gekregen, recht te zetten en laat ons weten of de erbij 
	betrokken ouderlingen nu instemmen met wat in de publicaties van het 
	Genootschap met betrekking tot orale seks staat vermeld.
	
	
	
	
	Broeders, als iemand van jullie als ouderling aan individuele personen raad 
	heeft gegeven dat orale seks is toegestaan als voorspel vóór de eigenlijke 
	seksuele omgang, dan was dergelijke raad niet juist.
	
	Bedankt voor jullie aandacht ten aanzien van de bovenstaande kwestie. Moge 
	Jehovah's rijke zegen met jullie zijn, er voortdurend naar strevend op 
	voorbeeldige wijze voor jullie verantwoordelijkheden als ouderlingen zorg te 
	dragen.
	
	
	
	Jullie broeders,
	
	
	
	  
	cc: Rechterlijk comité van de
	
	
	
	gemeente S...............
	
	
	
	van Jehovah's Getuigen, Ca
	
	
	
	
	Het bovenstaande is [vertaald naar] een fotokopie van de brief die door de 
	dienstafdeling naar een lichaam van ouderlingen werd gezonden (namen en 
	specifieke plaatsen zijn onherkenbaar gemaakt).
	11 
	
	
	Voetnoot 11:  De kopie is gemaakt van een 
	carbon-doorslag en draagt daarom geen handtekening-stempel. 
                      
	Het kenmerk "SCE" duidt erop dat de brief werd opgesteld door Merton 
	Campbell van de dienstafdeling.
	
	
	
	
	Het is interessant dat sommige ouderlingen van mening waren dat het 
	standpunt van het Besturende Lichaam in feite nog toegeeflijk en voorzichtig 
	genoemd kon worden. In een brief geschreven door een ouderling in de 
	Verenigde Staten wordt gezegd:
	 
	
	  
	"Sommigen van de oudere broeders vonden dat het Besturende Lichaam wel 
	verder had kunnen gaan bij het veroordelen van onnatuurlijke praktijken 
	onder getrouwde paren, door ook bepaalde houdingen bij de seksuele 
	gemeenschap te veroordelen..."
	 
	
	Later drukte de 
	ouderling zijn eigen gevoelens als volgt uit:
	 
	
	
	"Gezien het feit dat Jehovah in dit hoofdstuk [18] van Leviticus, alsook in 
	andere hoofdstukken, heel gedetailleerd inging op seksueel gedrag, kan men 
	zich afvragen waarom er geen uitspraak is gedaan betreffende aanvaardbare en 
	niet aanvaardbare wijzen van gemeenschap binnen het huwelijk? Zou dat niet 
	voor de hand hebben gelegen, indien Jehovah had gewild dat dit terrein van 
	de persoonlijke en intieme aangelegenheden der geslachtelijke vereniging bij 
	gehuwden toegankelijk zou zijn voor kritisch onderzoek of de uitspraken van 
	de 'rechters' of 'oudere mannen' van Israël, waardoor gepaste actie kon 
	worden ondernomen tegen personen die zondigen?"
	
	
	
	
	Onder degenen die de gevolgen van de regels van de organisatie ondervonden 
	waren ook personen van wie de normale seksuele functies ernstig waren 
	verstoord door een operatie of een ongeluk. Enkelen van hen gaven hun 
	misnoegen te kennen over de positie waarin zij door het besluit van het 
	Besturende Lichaam waren terechtgekomen.
	 
	
	
	Iemand die op zo'n manier impotent was geraakt, was toch nog in staat 
	geweest om zijn huwelijk op een van de manieren die nu door de organisatie 
	was veroordeeld, seksuele invulling te geven. Hij zei dat, voordat de regels 
	van het Besturende Lichaam gepubliceerd werden, hij zich ondanks zijn 
	opgelopen handicap toch volledig man was blijven voelen, omdat hij zijn 
	vrouw nog steeds kon bevredigen. Nu, zo schreef hij, voelde zijn vrouw zich 
	verplicht te gehoorzamen. Omdat hij van haar hield, stemde hij toe, ofschoon 
	hij het schriftuurlijke bewijs voor het standpunt in het tijdschrift De 
	Wachttoren niet kon onderschrijven. Hij zei dat hij wist dat hij 
	dezelfde was gebleven als voorheen, maar toch emotioneel aan het afbrokkelen 
	was omdat hij vreesde dat zijn huwelijk ernstig aangetast zou worden. Hij 
	smeekte om hem te vertellen of er niet ergens een "achterdeurtje" in Gods 
	wil was dat hem zou toestaan de voldoening te hebben zijn vrouw te 
	bevredigen.
	 
	
	Al deze 
	situaties oefenden geweldige druk uit op het geweten van ouderlingen op wie 
	een beroep werd gedaan zich met de overtreders van de beslissing van het 
	Besturende Lichaam in te laten. Aan het slot van de eerder aangehaalde brief 
	van een ouderling zegt deze:
	 
	
	
	"Ik vind dat ik alleen bijbelse wetten en beginselen kan toepassen waarvan 
	ik oprecht overtuigd ben dat zij van Jehovah en Jezus Christus afkomstig 
	zijn. Als ik wetten en beginselen ten uitvoer breng omdat dit tot mijn 
	verantwoordelijkheid als ouderling in de gemeente behoort, dan wil ik dat 
	niet doen omdat ik voetstoots aanneem dat ik met Jehovah's organisatie te 
	maken heb, en ik, ongeacht wat zij zegt, de organisatie volg, maar omdat ik 
	werkelijk van mening ben dat deze dingen schriftuurlijk bewezen en correct 
	zijn. Ik wil werkelijk geloof blijven stellen in Paulus' vermaning aan de 
	Thessalonicenzen in het tweede hoofdstuk [van de eerste brief - vert.], vers 
	13, om het woord van God aan te nemen, niet als dat van mensen, maar als dat 
	wat het in werkelijkheid is, als het woord van God."
	 
	
	Ofschoon de 
	seksuele praktijken waarom het hier gaat absoluut tegen mijn persoonlijke 
	maatstaven indruisen, kan ik in eerlijkheid zeggen dat ik het niet eens was 
	met de beslissing van het Lichaam om tot uitsluiting over te gaan. Maar 
	dat is dan ook alles wat ik ervan kan zeggen. Want toen er werd gestemd, 
	richtte ik mij naar de meerderheid. Ik voelde mij totaal ontmoedigd toen het 
	Lichaam mij aanwees om een artikel te schrijven om die beslissing af te 
	kondigen. Toch accepteerde ik de opdracht en schreef wat het Lichaam 
	verlangde in overeenstemming met de genomen beslissing. Ik kan dus niet 
	zeggen dat ik handelde met dezelfde zuivere kijk op de zaak als die van de 
	zojuist geciteerde ouderling. Ik handelde op dat moment vanuit mijn geloof 
	dat de organisatie Gods enige werktuig op aarde is, en ik deed dat zonder al 
	te veel gewetenswroeging.
	 
	
	
	De meeste correspondentie over dit onderwerp is nooit bij het Besturende 
	Lichaam terechtgekomen, omdat deze werd afgehandeld door de medewerkers van 
	correspondentie-afdelingen of door de leden van de dienstafdeling. Ik ben er 
	echter zeker van dat de afzonderlijke leden van het Besturende Lichaam 
	(waarschijnlijk door persoonlijke contacten en gesprekken) geïnformeerd 
	waren over het feit dat velen van mening waren dat het Besturende Lichaam 
	ten onrechte in het privé-leven van anderen was binnengedrongen. Toen 
	tenslotte na zo'n vijf jaar de kwestie weer op de agenda kwam, werd het 
	uitsluitingbeleid herzien. Het kwam erop neer dat het Besturende Lichaam 
	zich nu terugtrok van dat intieme terrein van het leven van anderen. Opnieuw 
	wees het Lichaam mij aan om een publicatie voor te bereiden, dit keer om de 
	verandering kenbaar te maken. Het schonk mij persoonlijk voldoening te 
	kunnen erkennen dat de organisatie in deze een verkeerde koers had gevolgd, 
	hoewel ik dit niet in zulke directe bewoordingen kon zeggen.
	 
	
	Het materiaal 
	verscheen in De Wachttoren van 15 mei 1978, de bladzijden 30 tot en 
	met 32, en bevatte onder andere het volgende:
	 
	
	
	"...dat, aangezien er geen duidelijke schriftuurlijke instructies over zijn 
	gegeven, dit kwesties zijn waarvoor het echtpaar zelf de 
	verantwoordelijkheid voor het aangezicht van God moet dragen en dat deze 
	huwelijksintimiteiten niet tot de invloedssfeer van de gemeentelijke 
	ouderlingen behoren, zodat zij zouden kunnen trachten hier toezicht op uit 
	te oefenen of, met zulke kwesties als enige basis, tot uitsluiting zouden 
	kunnen overgaan.... Het duidt alleen maar op een scherp besef van de 
	verantwoordelijkheid de Schrift te laten beslissen en zich ervan te 
	weerhouden een dogmatisch standpunt in te nemen, wanneer de bewijzen hier 
	geen voldoende basis voor schijnen te verschaffen."
	
	
	
	
	
	  Eigenlijk dacht ik over een groot aantal andere zaken die ons 
	voorgelegd werden, precies zo, en vond dat er met betrekking tot de meeste 
	kwesties in feite geen schriftuurlijke grond bestond om een dogmatisch 
	standpunt in te nemen. Toen ik dit in het onderhavige geval naar voren 
	bracht werd het door het Lichaam aanvaard. Toen ik dit later keer op keer 
	opnieuw naar voren bracht, werd het nog maar zelden aanvaard.
	 
	
	Als ik al de 
	brieven bekijk die ik nu voor mij heb en waarvan er hier enkele zijn 
	afgedrukt, moet ik zeggen dat de voldoening die ik bij het schrijven van het 
	materiaal ter herziening van het ingenomen standpunt voelde, mij nu tamelijk 
	mager voorkomt. Want ik weet dat alle beschadigingen nooit en te nimmer met 
	woorden gecompenseerd of hersteld kunnen worden. Ik denk daarbij aan het in 
	verlegenheid brengen van mensen, hun geestelijke verwarring, de emotionele 
	pijn, de schuldgevoelens en de verbroken huwelijken die het resultaat van de 
	eerdere beslissing waren - een beslissing in een paar uur genomen door 
	mannen van wie de meesten de kwestie "koud op hun bord kregen", zonder van 
	tevoren ingelicht te zijn, zonder erover nagedacht te hebben, zonder 
	meditatie, zonder gebed erover, zonder onderzoek in de Schrift, maar wier 
	beslissing vijf jaar lang wereldwijd van kracht was en vele mensen voor hun 
	leven lang beschadigde. Dit alles was niet nodig geweest.
	 
	
	
	Een andere kwestie die zich aandiende en die enigszins met de voorgaande 
	verband houdt, betrof een (vrouwelijke) Getuige in Zuid-Amerika. Haar man 
	had bekend seksuele betrekkingen met een andere vrouw te hebben gehad. Het 
	probleem was echter, dat het volgens zijn zeggen om anale en niet om 
	genitale copulatie ging.
	 
	
	De beslissing 
	van het Besturende Lichaam was, dat dit niet opgevat kon worden als 
	overspel, dat bij overspel sprake moest zijn van strikte genitale copulatie 
	'met de mogelijkheid kinderen te verwekken'. Om die reden was de man niet 
	"één vlees" geworden met de andere vrouw en dientengevolge luidde de 
	beslissing, dat zijn vrouw geen schriftuurlijke grond voor echtscheiding en 
	een eventueel nieuw huwelijk had.
	 
	
	De bestaande 
	regel was dat een beslissing unaniem genomen moest worden, en ik sloot me 
	bij de meerderheid aan. Ik moest echter telkens aan deze vrouw denken en aan 
	het feit dat zij te horen zou krijgen dat zij niet op schriftuurlijke grond 
	kon verkiezen te scheiden van een man die zich aan zo'n daad had schuldig 
	gemaakt. De beslissing betekende ook dat een vrouw niet op schriftuurlijke 
	grond kon scheiden van een echtgenoot die zich aan homoseksuele handelingen 
	met andere mannen overgaf, of zelfs omgang had met een beest, aangezien een 
	man onmogelijk kinderen kan verwekken bij een andere man of bij een dier en 
	in dit opzicht hiermee niet "één vlees" kan worden. 
	
	
	In een aflevering van De Wachttoren was eerder dat jaar daarover een 
	uitspraak gedaan.12
	
	
	Voetnoot 12:  Zie De Wachttoren 
	van 1 mei 1972, blz. 287.
	
	
	
	
	Emotioneel daartoe aangezet, begon ik de oorspronkelijke (Griekse) 
	uitdrukkingen uit Matthéüs hoofdstuk negentien, vers 9, te bestuderen. De 
	Nieuwe-Wereldvertaling van het Genootschap geeft Jezus' woorden als 
	volgt weer:
	 
	
	"Ik zeg u dat 
	al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van hoererij, en 
	een ander trouwt, overspel pleegt."
	 
	
	Hier worden 
	twee verschillende woorden gebruikt, "hoererij" en "overspel", en toch was 
	in de Wachttorenpublicaties tientallen jaren lang het standpunt ingenomen 
	dat beide in essentie op hetzelfde betrekking hadden, namelijk dat 
	"hoererij" betekende dat een man overspelige betrekkingen heeft met een 
	vrouw die niet de zijne is (of dat een vrouw zulke betrekkingen heeft met 
	een man die niet de hare is). Indien met "hoererij" eigenlijk hetzelfde 
	bedoeld werd als met "overspel", waarom dan, zo vroeg ik mij af, gebruikte 
	Matthéüs bij het optekenen van Jezus' uitspraak twee verschillende woorden (porneia 
	en moikheia).
	 
	Al zoekend in 
	de vele vertalingen, bijbelse woordenboeken, commentaren en andere 
	woordenboeken in de bibliotheek van Bethel, werd de reden mij duidelijk.
	
	
	Praktisch ieder boek dat ik er op nasloeg liet zien dat de Griekse 
	uitdrukking porneia (in de Nieuwe-Wereldvertaling 
	weergegeven met "hoererij") een zeer brede betekenis had en van toepassing 
	was op ALLE vormen van seksuele immoraliteit.13 
	Om die reden geven veel bijbelvertalingen de uitdrukking eenvoudigweg weer 
	met "immoraliteit", "seksuele immoraliteit", "onkuisheid", "ontucht". 
	Woordenboeken toonden duidelijk aan dat de uitdrukking ook van toepassing 
	was op homoseksuele betrekkingen. Wat voor mij echter de doorslag gaf, was 
	dat het woord porneia in de bijbel zélf, in Judas vers 7, wordt 
	gebruikt om het beruchte homoseksuele gedrag van de mensen in Sodom en 
	Gomorra aan te geven.
	
	
	Voetnoot 13:  Het woord voor 
	"overspel" in de oorspronkelijke Griekse tekst bij Matthéüs 19:9 is moikheia, 
	dat, in
                      
	tegenstelling tot porneia, slechts een zeer beperkte betekenis heeft en 
	alleen betrekking heeft op 
                      
	overspel in de gewone betekenis van het woord.
	
	
	
	Ik legde de 
	resultaten van het onderzoek schriftelijk vast in een rapport van veertien 
	bladzijden en maakte kopieën voor alle leden van het Lichaam. Ik had echter 
	sterke twijfels of het wel goed ontvangen zou worden. Daarom ging ik naar 
	het kantoor van Fred Franz, en na uitgelegd te hebben wat ik had gedaan 
	vertelde ik hem van mijn twijfels. Hij zei: "Ik denk dat het geen probleem 
	zal zijn."
	 
	Hoewel hij zich 
	kort uitdrukte, lag er vertrouwen in zijn woorden. Toen ik informeerde of 
	hij wilde zien wat mijn bevindingen waren, sloeg hij dit af en zei opnieuw 
	dat hij dacht dat het "geen probleem" zou zijn. Mijn indruk was dat hij zich 
	van een aantal punten die door mijn onderzoek naar boven waren gekomen reeds 
	bewust was, ofschoon ik er geen idee van had hoe lang al.
	 
	
	
	Aangezien hij de belangrijkste vertaler van de 
	Nieuwe-Wereldvertaling van het Genootschap was geweest, leek het mij dat 
	hij zeker op zijn minst een idee van de ware betekenis van het woord 
	porneia ("hoererij") moest hebben gehad.14
	
	
	
	Voetnoot 14:  De 
	Nieuwe-Wereldvertaling vermeldt niet de naam van de vertaler ervan en wordt 
	gepresenteerd als het
                      
	anonieme werk van het "Vertaalcomité van de Nieuwe-Wereldbijbel". Andere 
	leden van dit comité waren
                      
	Nathan Knorr, Albert Schroeder en George Gangas. Fred Franz was echter de 
	enige die voldoende kennis 
                      
	van de talen van de bijbel had om een dergelijke vertaling aan te pakken. 
	Hij had twee jaar Grieks 
                      
	gestudeerd aan de Universiteit van Cincinnati, maar in Hebreeuws was hij 
	autodidact.
	
	
	Toen de kwestie in een zitting van het Besturende Lichaam aan de orde kwam, 
	werd het materiaal dat ik had voorgelegd, aanvaard nadat Fred Franz er zijn 
	steun aan had gegeven. Ik kreeg vervolgens de taak artikelen ter publicatie 
	in de Wachttoren voor te bereiden die het nieuw in te nemen standpunt zouden 
	presenteren.15
	
	
	
	Voetnoot 15:  Zie De Wachttoren 
	van 1 maart 1973, blz. 158.
	
	
	
	Ik herinner mij 
	nog steeds dat er enige tijd nadat de artikelen waren verschenen, een brief 
	van een Getuige binnenkwam die een paar jaar daarvoor had ontdekt dat haar 
	man seksuele betrekkingen met een dier had gehad. Zij schreef: "Ik kon niet 
	met zo'n man leven", en zij scheidde van hem. Later hertrouwde zij. De 
	gemeente sloot haar vervolgens vanwege haar handelwijze uit, omdat zij niet 
	"schriftuurlijk vrij" was. Nadat de Wachttoren-artikelen waren 
	verschenen, schreef zij en vroeg of er, gezien het gewijzigde standpunt, 
	iets gedaan kon worden om haar goede naam te zuiveren van de smet die deze 
	had opgelopen als gevolg van de uitsluiting. Ik kon haar alleen maar 
	schrijven dat de gepubliceerde artikelen zélf reeds een rechtvaardiging 
	waren van de door haar gevolgde koers.
	 
	
	Hoewel het mij 
	opnieuw voldoening schonk artikelen te schrijven waarin verkeerde 
	standpunten van de organisatie werden erkend en gecorrigeerd, bleef de 
	ontnuchterende gedachte dat dit nooit alle schade kon wegnemen die het 
	vorige standpunt gedurende tientallen jaren bij veel mensen had aangericht - 
	God alleen weet bij hoeveel.
	 
	
	
	Het Besturende Lichaam was in die tijd in feite zowel een rechterlijk 
	college alsook een wetgevend lichaam - dit laatste omdat de besluiten en 
	bepalingen ervan voor alle Jehovah's Getuigen kracht van wet hadden. Het was 
	een "Besturend Lichaam" in de zin zoals dat ook, vanwege overeenkomstige 
	functies, gezegd zou kunnen worden van het Sanhedrin uit bijbelse tijden. 
	Precies zoals alle belangrijke vraagstukken die Jehovah's naamvolk uit die 
	tijd betroffen, ter opheldering aan het Sanhedrin in Jeruzalem werden 
	voorgelegd, zo gebeurde dat ook bij het Besturende Lichaam van Jehovah's 
	Getuigen in Brooklyn.
	 
	
	Het was echter 
	een lichaam dat in geen enkel opzicht een bestuurlijke functie uitoefende. 
	De bestuurlijke autoriteit en verantwoordelijkheid lagen exclusief bij de 
	president van de corporatie, Nathan H. Knorr. Ik had dit niet verwacht, 
	aangezien in hetzelfde jaar van mijn aanstelling vice-president Franz een 
	toespraak had gehouden, later opgenomen in De Wachttoren van 1 april 
	1972, waarin hij de rol van het Besturende Lichaam beschreef en deze 
	plaatste tegenover die van de corporatie, de Watch Tower Bible and Tract 
	Society. Door sommigen aangeduid als de "toespraak over de staart die met de 
	hond kwispelt", was de taal daarin ongewoon krachtig en ondubbelzinnig. 
	Steeds opnieuw werd erin gesteld dat de corporatie slechts een "werktuig" 
	was, een "tijdelijk instrument", gebruikt door het Besturende Lichaam:
	 
	
	
	"Deze wereldomvattende evangelisatie-organisatie is niet gevormd 
	overeenkomstig de voorschriften van een hedendaagse wettelijke corporatie 
	welke misschien vereist is onder de wetten van door mensen in het leven 
	geroepen politieke regeringen die nu met de vernietiging in de 'oorlog van 
	de grote dag van God de Almachtige' te Har-mágedon worden geconfronteerd (Openb. 
	16:14-16). Geen enkele wettelijke corporatie ter wereld regelt of bestuurt 
	de evangelisatie-organisatie. Deze bestuurt veeleer dergelijke organisaties 
	als louter tijdelijke instrumenten die nuttig zijn voor het werk van de 
	grote Theocraat. Ze is derhalve volgens Zijn ontwerp gevormd. 
	
	
	Het is een theocratische organisatie, die van God af naar beneden, en niet 
	van de gemeenteleden[16]
	af naar boven, wordt bestuurd. De 
	opgedragen, gedoopte leden ervan staan onder de Theocratie! Aardse 
	wettelijke corporaties zullen verdwijnen als binnenkort de door mensen in 
	het leven geroepen regeringen die de statuten ervan hebben geregistreerd, 
	teniet gaan."
	Voetnoot 16:  In de Engelse uitgave 
stond hier voor het woord gemeenteleden: rank and file; zie 37.
	
	
	"De stemgerechtigde leden van het Genootschap zien dus in dat dit besturende 
	lichaam het meest rechtstreekse gebruik van dat 'administratieve werktuig' 
	als instrument voor het werk van de 'getrouwe en beleidvolle slaaf'-klasse 
	zou kunnen maken als er leden van het besturende lichaam in de Bestuursraad 
	van het Genootschap zitten. Zij beseffen dat het Genootschap niet het 
	administratieve lichaam is, doch louter een uitvoerend orgaan.
	 
	
	
	De stemgerechtigde leden van het Genootschap wensen daarom niet dat er ook 
	maar enige grond voor conflicten en verdeeldheid is. Zij willen geen 
	situatie doen ontstaan waarin het 'administratieve werktuig' de gebruiker 
	van dat werktuig beheerst en bestuurt, welke gebruiker het besturende 
	lichaam is, dat de 'getrouwe en beleidvolle slaaf'-klasse vertegenwoordigt. 
	Dit zou erop neerkomen dat de staart met de hond kwispelt, in plaats van de 
	hond met de staart. Een wettelijk religieus instrument dat volgens Caesars 
	wet tot bestaan is gebracht, dient niet te trachten de schepper ervan te 
	besturen en te beheersen; veeleer dient de schepper van het wettelijke 
	religieuze instrument dit instrument te beheersen en te besturen."
	
	Dat waren 
	krachtige uitspraken. Het probleem was dat zij een beeld presenteerden dat 
	geheel in strijd was met de feiten.
	
	Het Besturende 
	Lichaam hield geen toezicht op de corporatie - niet op het moment dat de 
	vice-president de hiervoor vermelde toespraak hield, noch op het moment dat 
	het materiaal werd gepubliceerd, en zelfs niet gedurende een aantal jaren 
	daarna.
	 
	
	Het 
	gepresenteerde beeld werd uiteindelijk realiteit, maar slechts na een 
	zeer drastische aanpassing, die onaangenaam was beladen met verhitte 
	gemoederen en die onder grote verdeeldheid tot stand kwam. Vreemd als het 
	voor veel Getuigen van thans mag klinken, had het soort Besturende Lichaam 
	waarover in de lezing werd gesproken nooit bestaan in de gehele 
	geschiedenis van de organisatie. Het duurde meer dan negentig jaar 
	voordat het het licht zag en het bestaat slechts sinds 1 januari 1976, ofwel 
	gedurende slechts ongeveer eenvijfde deel van de geschiedenis van de 
	organisatie. Ik zal uitleggen waarom ik dat beweer en waarom het op feiten 
	berust.
	
	
	
	
	
	
	Lees het vervolg in: 
	Drie Monarchen